Archive for Taalontwikkeling bij kinderen

‘Meertaligheid is geen probleem voor taalontwikkeling’

17 JAN 2019, overgenomen uit Kinderopvangtotaal

Er wordt vaak vanuit gegaan dat kinderen volautomatische taalsponzen zijn. En dat meertaligheid een probleem vormt voor de taalontwikkeling van jonge kinderen. Maar daar is niets van waar, zegt de kersverse hoogleraar pedagogiek aan de Universiteit Utrecht, Elma Blom.

In haar oratie ‘Wat iedereen moet weten over de taalontwikkeling van kinderen in een diverse samenleving’ ontkracht Elma Blom twee veelgehoorde mythes over de taalontwikkeling van jonge kinderen.

Allereerst leren jonge kinderen een taal niet altijd automatisch. ‘Bij een aanzienlijk deel van de kinderen verloopt de taalontwikkeling namelijk helemaal niet voorspoedig. Zo heeft ongeveer 7% van de 5-jarigen een persistente taalontwikkelingsstoornis (TOS). Voor hen is taalleren, zonder dat daar een duidelijke aanwijsbare oorzaak voor is, extreem moeilijk.’

Taalaanbod bepaalt taalleren
De taalontwikkeling hangt volgens Blom wel samen met de taligheid van de omgeving, bijvoorbeeld hoe vaak kinderen woorden horen in hun taalomgeving. ‘Hoe vaker kinderen iets horen, hoe beter ze het leren. Doordat taalaanbod taalleren bepaalt, leren sommige kinderen bepaalde woorden en taalregels sneller dan andere kinderen.’

Blom wijst erop dat hierin een rol is weggelegd voor iedereen die met jonge kinderen te maken heeft: “Ouders, de oppas, pedagogische medewerkers en leerkrachten moeten ervan doordrongen zijn dat zij medeverantwoordelijk zijn voor de taalontwikkeling van kinderen. Een minder voorspoedige taalontwikkeling is een factor die de publieke gezondheid kan bedreigen, omdat het serieuze consequenties heeft voor de ontwikkelingskansen van kinderen.’

Meertaligheid geen probleem
De mythe dat meertaligheid een probleem voor kinderen is, haalt Blom ook onderuit. ‘Deze aanname gaat soms zo ver, en is zo diep verankerd, dat wordt aangenomen dat meertaligheid wel tot taalachterstand moet leiden.’ Er zijn volgens Blom diverse wetenschappelijke studies die deze aanname weerspreken en stellen dat meertalige kinderen niet achterlopen. De uitkomsten zijn wel verwarrend, voegt Blom daaraan toe. ‘Er zijn studies waarin geconcludeerd wordt dat meertalige kinderen lager scoren op diverse taaltesten. Maar ook hierin is taalaanbod bepalend voor de mate waarin kinderen een taal leren. Niet meertaligheid, maar minder taalaanbod leidt ertoe dat meertalige kinderen in één taal minder taalvaardig kunnen zijn dan hun eentalige leeftijdsgenootjes.’

Stimuleren van de taalontwikkeling

Kinderen praten niet helemaal vanzelf: je kunt als ouder het praten op veel manieren stimuleren. Dat begint al als je kind nog een baby is.

Er is een tijd gedacht dat praten van kinderen puur genetisch bepaald was. Maar nu zijn de experts van mening dat het een mix is van aanleg, én opvoeding. Het heeft dus wel degelijk effect om de spraak van je kind te stimuleren.

Oogcontact
Al reageren baby’s misschien niet direct, dat betekent niet dat communiceren met hen nutteloos is. Soms is het verleidelijk om achter de kinderwagen druk te staan bellen of naar je iPod te luisteren, terwijl je deze tijd juist goed kunt gebruiken om met je baby te communiceren. Praat bijvoorbeeld tijdens de wandeling tegen je baby, en maak hierbij zoveel mogelijk oogcontact. Je kunt bijvoorbeeld omschrijven wat je allemaal gaat doen die dag.

Brabbelen
In het eerste levensjaar leert een baby hooguit tien woorden te gebruiken. In de jaren erna wordt de woordenschat uitgebreid tot zo’n 800 woorden. Zelf praten tegen je kind stimuleert je kind om ook zelf te gaan praten. Maak hierbij oogcontact, en hou de gesprekjes kort en duidelijk. Met drie maanden begint je baby te brabbelen. Reageer hierop door bijvoorbeeld geluiden na te doen van je baby.

Benoemen
Als je kind zo’n negen maanden oud is, zullen ze woordjes en korte zinnetjes gaan begrijpen. In deze periode is het belangrijk om alles te benoemen wat je aan het doen bent. Benoem tijdens het wassen, aankleden en voeren bijvoorbeeld lichaamsdelen en eten. Gebruik geen moeilijke woorden, maar voorkom ook dat je in ‘babytaal’ tegen je dreumes gaat praten. Het is wel de bedoeling dat je kind de juiste benamingen leert.

Vragen stellen
Ergens tussen de anderhalf en de twee jaar zal je kind waarschijnlijk zelf ook woordjes en zinnetjes gaan formuleren. Belangrijk hierbij is dat je aandacht probeert te hebben voor alles wat hij/zij zegt. Probeer het te begrijpen, en stel vragen als het niet helemaal duidelijk is wat je kind wil zegt. Stel ook zelf vragen, door je spruit bijvoorbeeld keuzes voor te leggen: ‘Wil je melk of sap?’ ‘Wil je een broek of een rok aan?’. Liedjes zingen waarvan je kind de gaten moet invullen, is ook een leuk spelletje. Bijvoorbeeld: ‘Klap eens in je handjes, blij, blij… (blij).’

Valkuilen
Corrigeer je kind op een positieve manier, zonder dat hij/zij het idee heeft de hele tijd verbeterd te worden. Als je kind bijvoorbeeld zegt: ‘Mama bood seren.’ Zeg je: ‘Ja, mama gaat brood smeren.’ In plaats van: ‘Nee, dat is smeren.’ Voorkom ook verbale frustratie: als je kind met je probeert te praten, probeer hem/haar dan de volledige aandacht te geven, wat ook betekent dat je niet afgeleid bent door de mobiele telefoon of internet. Maak ten slotte zinnen niet af. Het is logisch als een peuter moeite heeft om de juiste woorden te vinden. Breng hiervoor het geduld op.

Lezen
Veel consultatiebureaus adviseren om baby’s voor te lezen. Het versterkt de band tussen ouders en kind, en brengt de kinderen op jonge leeftijd in contact met de taal. Wijs tijdens het voorlezen plaatjes aan en benoem wat hierop staat. Laat –als je kind eraan toe is- hem/haar ook zelf dingen aanwijzen in de boeken. Je zult merken dat je kind het ontzettend fijn vindt, en daardoor zelf ook plezier gaan krijgen in het voorlezen.

Niet meteen praten
Maak je geen zorgen als je kind niet het ‘geijkte pad’ van het praten bewandelt. Sommige kinderen hebben meer aanleg om te gaan praten dan anderen. En soms wordt er ook opeens een hele fase overgeslagen. Dan kunnen kinderen bijvoorbeeld een hele tijd stil zijn, en dan plotseling kleine zinnetjes gemaakt. Weet ook dat het wel degelijk nut heeft om tegen een stil kind te praten. Een stilstand in de ontwikkeling van de spraak hoeft niet zorgelijk te zijn. Maak je je evengoed zorgen, overleg dan even met het consultatiebureau of de huisarts.

Auteur: Rhijja Jansen
Bronnen: New York Times, Hetherington, E.M. & Parke R.P. (1986) Childpsychology, a contemporary viewpoint. Hoofdstuk 8 (blz 283 – 328).McGraw Hill International Editions.

Zie ook: Brabbelgesprek

Groninger Minimum Spreeknormen

De taalontwikkeling verloopt bij kinderen in een bepaalde volgorde. Het tempo waarin kinderen de fases doorlopen zal per kind verschillen, want voor elk kind geldt dat het zich in zijn eigen tempo ontwikkeld. Maar wanneer verloopt de taalontwikkeling van je kindje zich normaal? Wanneer moet je je zorgen gaan maken? Om hierop een antwoord te krijgen heeft Prof. Dr. S.M. Goorhuis-Brouwer de Minimum Spreeknormen ontwikkeld. Bij de Minimum Spreeknormen gaat het om de minimale prestatie waaraan een kind zou moeten voldoen. Voor 90% van de kinderen geldt dat ze het beter doen dan er in de Minimum Spreeknormen staat vermeldt. Mocht je toch bezorgd zijn over de taalontwikkeling van je kind, dan kan een logopediste een taalontwikkelingsonderzoek uitvoeren en gespecialiseerde hulp bieden als dit nodig is.

De Groninger Minimum Spreeknormen (Dr. S.M. Goorhuis-Brouwer)

0 – 1 jaar

  • Huilen, lachen en kraaien
  • Spelen met de stem, lippen, tong en gehemelte (vb. ‘ah’, ‘eh’)
  • Luisteren naar de stem van mama en kijken naar haar mond
  • Brabbelpatroontjes worden steeds langer en ingewikkelder (vb. ‘baba’, ‘dadada’).

1 jaar

  • Veel en gevarieerd brabbelen
  • De klanken zijn afhankelijk van de voorkeur voor het bewegen van de lippen, tong, gehemelte.
  • Brabbelen wordt steeds meer een manier om contact te maken.

1 ½ jaar

  • Het kind kent tenminste 5 woordjes (vb. ‘mama’, ‘papa’ , ‘eten’, …).
  • De woordopbouw is nog onvolledig (vb. ‘paard’ = ‘taat’, ‘paraplu’ = ‘papu’).
  • De verschillende klanken kunnen nog “neuzig” zijn. Zowel orale als nasale klanken komen voor.

2 jaar

  • Het kind spreekt in zinnen van twee woordjes (vb. ‘koek hebben’, ‘poes ook’, …).
  • De woordopbouw is vaak onvolledig (vb. ‘stoel’ = ‘toe’, ‘boterham’ = ‘bopam’).
  • Verschillende klanken kunnen nog “neuzig” zijn. Zowel orale als nasale klanken komen voor.
  • Hiernaast gebruikt het kind brabbels en éénwoorduitingen.

3 jaar

  • Het kind spreekt in zinnetjes van drie tot vijf woorden.
  • Deze zinnetjes hebben nog weinig grammaticale structuur. De opbouw van de zinnetjes wijkt nog sterk af van die van volwassenen.
  • Opvallende nasaliteit is nu meestal verdwenen. De “neuzige” klanken komen nu meestal niet meer voor.
  • 50% tot 70% van wat het kind op deze leeftijd zegt, is verstaanbaar voor anderen.

4 jaar

  • Het kind spreekt in enkelvoudige zinnetjes.
  • De zinsbouw is al beter maar er zijn vaak nog problemen met het meervoud en de vervoegingen van het werkwoord.
  • 75% tot 90% van wat het kind zegt, is voor anderen verstaanbaar. Bij ‘verstaanbaarheid’ moet u vooral denken aan het helder en duidelijk uitspreken van woorden.

5 jaar

  • Het kind gebruikt nu goedgevormde, ook samengestelde zinnen.
  • De zinslengte en woordvolgorde gaan steeds meer lijken op de taal van volwassenen, maar het taalgebruik is vaak nog concreet.
  • Meer dan 90% wat het kind zegt, is verstaanbaar.