POSITIEF OORDEEL OVER KWALITEIT NEDERLANDSE KINDEROPVANG

GEPUBLICEERD OP | 25-02-2019 | RIJKSOVERHEID

Veilige en kwalitatief goede kinderopvang is maatschappelijk van groot belang. Het stelt ouders in staat om arbeid en zorg te combineren en draagt bij aan de ontwikkeling van kinderen. Uit de Landelijke Kwaliteitsmonitor Kinderopvang (LKK) blijkt dat de kwaliteit van de Nederlandse kinderopvang voldoende tot goed is. Ook in internationaal perspectief presteert de kinderopvang naar behoren. Staatssecretaris Van Ark van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de monitor vandaag aan de Tweede Kamer aangeboden.

De jaarlijkse LKK-monitor, die voor de tweede keer is samengesteld, laat zien dat de Nederlandse kinderopvang een stevige basis heeft en dat kinderen in goede handen zijn bij professionals die in de kinderopvang werken. Net als in de eerste meting laten de resultaten zien dat de gemiddelde emotionele kwaliteit (o.a. de sfeer op de groep, sensitiviteit van medewerkers en begeleiding van het gedrag van kinderen) voldoende tot goed is. Medewerkers zorgen voor een veilig pedagogisch klimaat. Dat houdt in dat kinderen lief zijn voor elkaar en dat oudere kinderen jongere kinderen helpen. De gemiddelde educatieve kwaliteit (o.a. het ondersteunen van taalontwikkeling en de kennis van de wereld) is lager. De werkbeleving van medewerkers, gastouders en leidinggevenden is overwegend positief. Wel is het aanbod van professionaliseringsactiviteiten, zoals cursussen en coaching, voor verbetering vatbaar.
Volgens de onderzoekers zijn de verhouding kind-professional, de groepssamenstelling, professionalisering, een inclusief klimaat en HBO-opgeleiden in het team de belangrijkste voorspellers van de kwaliteit van de opvang. Ook geldt dat horizontale groepen, waar kinderen bij leeftijdsgenoten zitten, voor baby’s en peuters gemiddeld beter scoren dan verticale groepen met kinderen van verschillende leeftijden.

Staatssecretaris Tamara van Ark
“Ik ben blij dat de resultaten wederom een positief beeld geven van de kwaliteit van de kinderopvang. Ik vind dit een groot compliment aan alle medewerkers die zich dagelijks inzetten voor de kwaliteit ervan. Tegelijkertijd levert dit onderzoek waardevolle informatie op die de sector kan helpen bij het verder gericht verbeteren van de kinderopvang.”

In de monitor zijn vergelijkingen opgenomen met onder meer Duitsland, Zwitserland, Portugal, de Verenigde Staten en België (Vlaanderen). De kinderopvang in Nederland scoort beter dan deze landen op zowel emotionele als educatieve kwaliteit. Ons land kan zich daarnaast meten met Finland op emotionele kwaliteit, maar scoort lager op educatieve kwaliteit. In vergelijking met de Deense kinderopvang zijn de rollen omgedraaid: Nederland kent een wat lagere emotionele kwaliteit, maar presteert aanmerkelijk beter op het educatieve aspect.
De Landelijke Kwaliteitsmonitor Kinderopvang beoordeelt op basis van steekproeven de kwaliteit van kinderdagopvang, de peuteropvang, de buitenschoolse opvang en de gastouderopvang. In totaal gaan 323.000 kinderen naar de kinderdagopvang of peuteropvang, 368.000 kinderen naar de buitenschoolse opvang en 114.000 kinderen gaan naar de opvang door gastouders.

‘Meertaligheid is geen probleem voor taalontwikkeling’

17 JAN 2019, overgenomen uit Kinderopvangtotaal

Er wordt vaak vanuit gegaan dat kinderen volautomatische taalsponzen zijn. En dat meertaligheid een probleem vormt voor de taalontwikkeling van jonge kinderen. Maar daar is niets van waar, zegt de kersverse hoogleraar pedagogiek aan de Universiteit Utrecht, Elma Blom.

In haar oratie ‘Wat iedereen moet weten over de taalontwikkeling van kinderen in een diverse samenleving’ ontkracht Elma Blom twee veelgehoorde mythes over de taalontwikkeling van jonge kinderen.

Allereerst leren jonge kinderen een taal niet altijd automatisch. ‘Bij een aanzienlijk deel van de kinderen verloopt de taalontwikkeling namelijk helemaal niet voorspoedig. Zo heeft ongeveer 7% van de 5-jarigen een persistente taalontwikkelingsstoornis (TOS). Voor hen is taalleren, zonder dat daar een duidelijke aanwijsbare oorzaak voor is, extreem moeilijk.’

Taalaanbod bepaalt taalleren
De taalontwikkeling hangt volgens Blom wel samen met de taligheid van de omgeving, bijvoorbeeld hoe vaak kinderen woorden horen in hun taalomgeving. ‘Hoe vaker kinderen iets horen, hoe beter ze het leren. Doordat taalaanbod taalleren bepaalt, leren sommige kinderen bepaalde woorden en taalregels sneller dan andere kinderen.’

Blom wijst erop dat hierin een rol is weggelegd voor iedereen die met jonge kinderen te maken heeft: “Ouders, de oppas, pedagogische medewerkers en leerkrachten moeten ervan doordrongen zijn dat zij medeverantwoordelijk zijn voor de taalontwikkeling van kinderen. Een minder voorspoedige taalontwikkeling is een factor die de publieke gezondheid kan bedreigen, omdat het serieuze consequenties heeft voor de ontwikkelingskansen van kinderen.’

Meertaligheid geen probleem
De mythe dat meertaligheid een probleem voor kinderen is, haalt Blom ook onderuit. ‘Deze aanname gaat soms zo ver, en is zo diep verankerd, dat wordt aangenomen dat meertaligheid wel tot taalachterstand moet leiden.’ Er zijn volgens Blom diverse wetenschappelijke studies die deze aanname weerspreken en stellen dat meertalige kinderen niet achterlopen. De uitkomsten zijn wel verwarrend, voegt Blom daaraan toe. ‘Er zijn studies waarin geconcludeerd wordt dat meertalige kinderen lager scoren op diverse taaltesten. Maar ook hierin is taalaanbod bepalend voor de mate waarin kinderen een taal leren. Niet meertaligheid, maar minder taalaanbod leidt ertoe dat meertalige kinderen in één taal minder taalvaardig kunnen zijn dan hun eentalige leeftijdsgenootjes.’

Babybedje opmaken. Wat en hoeveel bij welke temperatuur?

Huilend wakker worden

Soms slaapt een baby slecht doordat het te koud of te warm in bed ligt. Niet iets waar je als ouder snel aan denkt. Honger, tandjes, een boertje, zijn gedachten die eerder in je opkomen als je baby huilt, dan de gedachte dat het te warm is toegedekt of het te koud heeft. Toch kan dit een goede reden zijn waarom je baby ’s nachts zo vaak huilt. Om te bepalen hoe warm jij je kindje toedekt is er een handig hulpmiddeltje: de TOG.

Let er wel op dat de TOG een hulpmiddeltje is, niet meer en niet minder.
Naast de kamertemperatuur waar je kindje slaapt, is de luchtvochtigheid van de kamer ook van belang.

Warmtestuwing

Bij warmtestuwing is er geen balans tussen de lichaamstemperatuur en de omgevingstemperatuur. De lichaamstemperatuur kan stijgen omdat het de overtollige warmte niet kwijt kan. Dit kan zich uiten in een rode en vochtige huid (transpiratie) en komt eerder voor bij een hoge luchtvochtigheid. Zie dit als een alarmbelletje om te kijken of je een dekentje minder of een dunner slaapzakje moet gebruiken.
Daarentegen kan de huid ook droog aanvoelen door verdamping van de transpiratie. Wees hier ook alert op.
Warmtestuwing moet je serieus nemen. Ze is een van de grootste aanleidingen voor wiegendood.

 

Gemiddelde TOG waarde

In het labeltje van de babyspullen die je koopt, zit vaak de TOG waarde verwerkt. Staat het er niet in of kun je het niet vinden, dan kun je de tabellen hieronder als richtlijn houden:

Rompertje zonder of korte mouw: 0.2 TOG
Laken: 0.2 TOG
Boxpakje/jumpsuit katoen: 1.0 TOG
Oude deken (1 laag): 1.5 TOG
Nieuwe deken (1 laag): 2.0 TOG
Dekbed: 8.0 TOG
Zomerslaapzak: 0.3 – 1.0 TOG
Winterslaapzak: 2.5 – 3.5 TOG
Inbakerdoeken: 0.2 – 2.9 TOG

Geadviseerde TOG-waarde voor bedtextiel:

0 – 16°C maximaal 4,0 TOG
= dekens met slaapzak of meerdere dunne dekens met laken of overtrek*

16 – 20° maximaal 3,0 TOG
= slaapzak met dunne dekens met laken of overtrek

20 – 22°C maximaal 2,0 TOG
= dunne deken met laken

23 – 24°C maximaal 1,5 TOG
= luier met laken of luier met romper

Boven 26°C maximaal 0,5 TOG
= alleen een luier
* De TOG-waarde van een laken of een dekbedovertrek is ongeveer 0,5 TOG.

 

In een overzicht:

TOG waarde leidraad

 

Theory of mind

Naast de gastouderopvang volg ik bij Con Amore de HBO opleiding Psychosociale Basiskennis voor mijn werk als Luisterkindwerker. En omdat leren leuk is natuurlijk.

Een les ging over ontwikkelingspsychologie. Daar leerde ik waarom kinderen tot ongeveer 4 jaar zo grappig verstoppertje spelen. Er is ook een mooi woord voor: “Theory of Mind”: om anderen te begrijpen moet je kunnen bedenken wat zij denken. Dit lukt kinderen pas tegen de tijd dat ze vier jaar oud zijn. Tot die tijd bestaat hun wereld uit wat zij denken en weten. Daar handelen ze ook naar. Zich verplaatsen in de gedachten van een ander is nog niet ontwikkeld.

VERSTOPPERTJE

En dat maakt het zo grappig om te zien hoe kleine kinderen verstoppertje spelen. De meeste driejarigen kunnen dit niet. Nou ja, niet zoals wij vinden dat verstoppertje spelen moet gaan. Maar zij kunnen dit wel, maar dan op heel veel andere manieren.

EN HOE DAN WEL?

St (3jr, 6mnd) loopt in de tuin en roept naar mij: “Je moet gaan tellen”. Ach, aangezien ik naast liedjes zingen wel eens wat anders wil begin ik te tellen. In die tijd loopt hij naar de box. Die ken je wel: zo’n vierkante meter privacy voor kleine kindjes met spijlen waar ze mooi door kunnen kijken. Ik tel van 1 tot 10. Bij 10 begint St hard te lachen. Hij heeft zich erg goed verstopt!

“Nog een keer”, roept hij. Ik tel. Hij staat op en loopt naar de tuinstoel op het terras. Hij gaat op zijn hurken naast de stoel zitten. Ik kan hem helemaal zien. Hoezo verstop, denk ik stiekem. Hij vindt dat hij wel verstopt is en giebelt ervan, zo’n plezier heeft hij. Bij 10 begint hij weer hard te lachen en komt hij tevoorschijn.

BOOM

Een ander voorbeeldje is al van geruime tijd geleden, maar dat was ook wel erg komisch.

Drie nog geen, maar wel bijna vierjarigen gingen verstoppertje spelen. Ik moest tellen. Er werd nog wat gebakkeleid over wie zich als eerste mocht verstoppen, maar daar waren ze snel uit: om de beurt. En de verstopplek was…… achter de stam van de perenboom op het gazon.
En die is heeeel dik, wel 10 cm breed!
Dan kun je een kindje dus hélemaal zien.
Maar zij denken dat ze weg zijn, want hun oogjes zien mij niet!

EN BABIES?

L (1jr en 6 weken) houdt ook van verstoppertje spelen. Hij staat buiten in het campingbedje en kan met zijn hoofd precies over de rand komen. Hij kijkt mij guitig aan en begint te lachen. Dan draait hij zijn hoofd opzij op zijn schoudertje, precies achter de dichte strook stof van het campingbedje. Ik lach, want ik weet al wat er van mij wordt verwacht. Ja hoor, daar komt zijn bolletje weer boven de rand uit. “Kiekeboe” roep ik.  L lacht en weer verdwijnt het hoofd. Dit gaat een paar keer zo tot hij zijn hoofdje net iets te laag houdt en hij onder de rand door kijkt. Wat een lol! Nu werd het afgewisseld, onder de rand, kiekeboe, boven de rand, kiekeboe. Eindeloos plezier!

Negen tips om baby’s meer te laten bewegen

 “We moeten af van maxi-cosy’s,” pleit de vereniging van Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland. “In deze stoeltjes krijgen kinderen te weinig beweging. Gevolg: dikke baby’s.”

Maxy-cosy’s zijn bedoeld om de baby veilig in te vervoeren. Als ze eenmaal bij ’t Lonnekerspoortje zijn aangekomen gaat de maxy-cosy naar de hal. De baby’s hebben een veilige speelplek, er is een box aanwezig en bij voedingen worden ze op schoot genomen. Een uitzondering heb ik moeten maken voor een tweeling. Helaas is het zonder maxy-cosy erg lastig om een babytweeling veilig hun flesje te geven. Na de voeding worden ze dan ook snel weer uit hun stoeltjes gehaald en wordt er op de grond met ze gespeeld. Doordat de kinderen veel op de grond spelen, kan ik de ontwikkeling van de motoriek ook erg goed volgen. Hierdoor kan ik gerichte ontwikkelings- en beweegspelletjes met ze doen. Ook is er  geen gevaar om te vallen en de ruimte om in te bewegen is veel groter dan in een box mogelijk is. Dat de kinderen plezier hebben in het bewegen is door de ouders terug te zien op de foto’s die op de website staan.

En dan hieronder de negen tips die in het vaktijdschrift Kinderopvang zijn gegeven om beweging bij de allerjongsten te stimuleren.

 1. Een kinderstoel gebruiken voor kinderen die zelfstandig kunnen zitten. Als ze dit nog niet kunnen, dan het kindje op schoot nemen om eten te geven. Zo krijgen ze voldoende ruimte om hun armpjes en beentjes te bewegen. Bovendien is dit veel beter voor hun ruggetje.

2. Zodra de baby wakker is, leg je hem (onder toezicht) op zijn zij of op de buik. De baby kan zo de nek- en rugspieren trainen. Baby’s gaan zelf op ontdekkingstocht. Eerst rollen ze van de buik op de zij en terug, als dit lukt rollen ze door tot ze weer op hun buik komen. Lukt dit goed dan gaat de baby leren tijgeren en kruipen.

3. Laat baby’s op een veilige afgeschermde plaats spelen, buiten bereik van oudere spelende kinderen.

4. Voor de baby is het prettig dat de ondergrond stevig, warm, ruw is. Hierdoor kan het zich fijn afzetten. Op een gladde vloer glijdt de baby weg en wordt omrollen, tijgeren of kruipen heel lastig.

5. Bij het dragen de baby op zowel links, rechts als middenvoor dragen. Op deze manier krijgt de baby verschillende prikkels aangeboden.

6. Leg rammelaars of ander geluidmakend speelgoed voor baby’s, net buiten het bereik van de baby. Dit stimuleert om erheen te reiken, te rollen of te kruipen.

7. Baby’s die tijgeren kunnen ook al klimmen. Stevige kussens van zo’n tien centimeter hoog, kunnen stimuleren om erop te klauteren. Een kruipkist kan ook erg interessant zijn voor baby’s om te klauteren. Daardoor leren ze zichzelf op vangen als ze vallen en oefenen ze hun evenwicht.

8. Richt ook een begrensde buitenruimte in voor de baby’s. Zorg voor zoveel mogelijk spel- ontdekkings- en ervaringsactiviteiten. Denk aan struikjes, bomen, gras, een paadje met hotsnippers en zand. Zorg wel voor beschutting tegen zon en wind.

9. Weinig ruimte in de tuin? Ga de hoogte in. Creëer een soort box op stahoogte, onder de box kan een speelhuisje voor oudere kinderen worden ingericht. Zo kunnen baby’s ook buiten vrij bewegen.

Volwassen taalgebruik hanteren in gesprek met baby

Onderstaand artikel is overgenomen van de volgende website:
http://www.kinderopvangtotaal.nl/Kinderdagverblijven/Actueel/2014/2/Weg-met-het-gebrabbel-tegen-babys-1464326W/

Weg met het gebrabbel tegen baby’s
Volwassenen zijn vaak geneigd om simpele taal te gebruiken tegen kinderen. tegen baby’s worden vaak alleen maar klanken uitgesproken. Uit Amerikaans onderzoek blijkt dat kinderen meer baat hebben bij volwassen taalgebruik. Daar steken ze, hoe jong ze ook zijn, veel van op.
Het onderzoek werd uitgevoerd door de universiteit van Stanford. Ouders die in volwaardige zinnen tegen hun kind praten en lange zinnen gebruiken, stimuleren de taalontwikkeling van hun kind.
Taalgevoelig
Onderzoekers ontdekten dat, kinderen op veel jongere leeftijd dan werd gedacht gevoelig zijn voor het taalgebruik van volwassenen om hen heen. Dit stimuleert de hersenen en dat leidt weer tot een betere taalontwikkeling. ‘Je ontwikkelt intelligentie door middel van taal’ zegt onderzoekster Anne Ferald. Zij is hoogleraar psychologie. De conclusie uit het onderzoek is letterlijk ‘weg met het babygebrabbel en de korte zinnetjes’.
Grote verschillen
De verschillen per kind zijn immens, zo wees het onderzoek uit. Het ene kind kreeg wel 12.000 woorden per dag te horen, het andere slechts 670. Degenen waar het meest tegen gesproken werd, leerden de taal sneller en hadden een veel grotere woordenschat.
door Marianne Velsink 14 feb 2014

Stimuleren van de taalontwikkeling

Kinderen praten niet helemaal vanzelf: je kunt als ouder het praten op veel manieren stimuleren. Dat begint al als je kind nog een baby is.

Er is een tijd gedacht dat praten van kinderen puur genetisch bepaald was. Maar nu zijn de experts van mening dat het een mix is van aanleg, én opvoeding. Het heeft dus wel degelijk effect om de spraak van je kind te stimuleren.

Oogcontact
Al reageren baby’s misschien niet direct, dat betekent niet dat communiceren met hen nutteloos is. Soms is het verleidelijk om achter de kinderwagen druk te staan bellen of naar je iPod te luisteren, terwijl je deze tijd juist goed kunt gebruiken om met je baby te communiceren. Praat bijvoorbeeld tijdens de wandeling tegen je baby, en maak hierbij zoveel mogelijk oogcontact. Je kunt bijvoorbeeld omschrijven wat je allemaal gaat doen die dag.

Brabbelen
In het eerste levensjaar leert een baby hooguit tien woorden te gebruiken. In de jaren erna wordt de woordenschat uitgebreid tot zo’n 800 woorden. Zelf praten tegen je kind stimuleert je kind om ook zelf te gaan praten. Maak hierbij oogcontact, en hou de gesprekjes kort en duidelijk. Met drie maanden begint je baby te brabbelen. Reageer hierop door bijvoorbeeld geluiden na te doen van je baby.

Benoemen
Als je kind zo’n negen maanden oud is, zullen ze woordjes en korte zinnetjes gaan begrijpen. In deze periode is het belangrijk om alles te benoemen wat je aan het doen bent. Benoem tijdens het wassen, aankleden en voeren bijvoorbeeld lichaamsdelen en eten. Gebruik geen moeilijke woorden, maar voorkom ook dat je in ‘babytaal’ tegen je dreumes gaat praten. Het is wel de bedoeling dat je kind de juiste benamingen leert.

Vragen stellen
Ergens tussen de anderhalf en de twee jaar zal je kind waarschijnlijk zelf ook woordjes en zinnetjes gaan formuleren. Belangrijk hierbij is dat je aandacht probeert te hebben voor alles wat hij/zij zegt. Probeer het te begrijpen, en stel vragen als het niet helemaal duidelijk is wat je kind wil zegt. Stel ook zelf vragen, door je spruit bijvoorbeeld keuzes voor te leggen: ‘Wil je melk of sap?’ ‘Wil je een broek of een rok aan?’. Liedjes zingen waarvan je kind de gaten moet invullen, is ook een leuk spelletje. Bijvoorbeeld: ‘Klap eens in je handjes, blij, blij… (blij).’

Valkuilen
Corrigeer je kind op een positieve manier, zonder dat hij/zij het idee heeft de hele tijd verbeterd te worden. Als je kind bijvoorbeeld zegt: ‘Mama bood seren.’ Zeg je: ‘Ja, mama gaat brood smeren.’ In plaats van: ‘Nee, dat is smeren.’ Voorkom ook verbale frustratie: als je kind met je probeert te praten, probeer hem/haar dan de volledige aandacht te geven, wat ook betekent dat je niet afgeleid bent door de mobiele telefoon of internet. Maak ten slotte zinnen niet af. Het is logisch als een peuter moeite heeft om de juiste woorden te vinden. Breng hiervoor het geduld op.

Lezen
Veel consultatiebureaus adviseren om baby’s voor te lezen. Het versterkt de band tussen ouders en kind, en brengt de kinderen op jonge leeftijd in contact met de taal. Wijs tijdens het voorlezen plaatjes aan en benoem wat hierop staat. Laat –als je kind eraan toe is- hem/haar ook zelf dingen aanwijzen in de boeken. Je zult merken dat je kind het ontzettend fijn vindt, en daardoor zelf ook plezier gaan krijgen in het voorlezen.

Niet meteen praten
Maak je geen zorgen als je kind niet het ‘geijkte pad’ van het praten bewandelt. Sommige kinderen hebben meer aanleg om te gaan praten dan anderen. En soms wordt er ook opeens een hele fase overgeslagen. Dan kunnen kinderen bijvoorbeeld een hele tijd stil zijn, en dan plotseling kleine zinnetjes gemaakt. Weet ook dat het wel degelijk nut heeft om tegen een stil kind te praten. Een stilstand in de ontwikkeling van de spraak hoeft niet zorgelijk te zijn. Maak je je evengoed zorgen, overleg dan even met het consultatiebureau of de huisarts.

Auteur: Rhijja Jansen
Bronnen: New York Times, Hetherington, E.M. & Parke R.P. (1986) Childpsychology, a contemporary viewpoint. Hoofdstuk 8 (blz 283 – 328).McGraw Hill International Editions.

Zie ook: Brabbelgesprek

Groninger Minimum Spreeknormen

De taalontwikkeling verloopt bij kinderen in een bepaalde volgorde. Het tempo waarin kinderen de fases doorlopen zal per kind verschillen, want voor elk kind geldt dat het zich in zijn eigen tempo ontwikkeld. Maar wanneer verloopt de taalontwikkeling van je kindje zich normaal? Wanneer moet je je zorgen gaan maken? Om hierop een antwoord te krijgen heeft Prof. Dr. S.M. Goorhuis-Brouwer de Minimum Spreeknormen ontwikkeld. Bij de Minimum Spreeknormen gaat het om de minimale prestatie waaraan een kind zou moeten voldoen. Voor 90% van de kinderen geldt dat ze het beter doen dan er in de Minimum Spreeknormen staat vermeldt. Mocht je toch bezorgd zijn over de taalontwikkeling van je kind, dan kan een logopediste een taalontwikkelingsonderzoek uitvoeren en gespecialiseerde hulp bieden als dit nodig is.

De Groninger Minimum Spreeknormen (Dr. S.M. Goorhuis-Brouwer)

0 – 1 jaar

  • Huilen, lachen en kraaien
  • Spelen met de stem, lippen, tong en gehemelte (vb. ‘ah’, ‘eh’)
  • Luisteren naar de stem van mama en kijken naar haar mond
  • Brabbelpatroontjes worden steeds langer en ingewikkelder (vb. ‘baba’, ‘dadada’).

1 jaar

  • Veel en gevarieerd brabbelen
  • De klanken zijn afhankelijk van de voorkeur voor het bewegen van de lippen, tong, gehemelte.
  • Brabbelen wordt steeds meer een manier om contact te maken.

1 ½ jaar

  • Het kind kent tenminste 5 woordjes (vb. ‘mama’, ‘papa’ , ‘eten’, …).
  • De woordopbouw is nog onvolledig (vb. ‘paard’ = ‘taat’, ‘paraplu’ = ‘papu’).
  • De verschillende klanken kunnen nog “neuzig” zijn. Zowel orale als nasale klanken komen voor.

2 jaar

  • Het kind spreekt in zinnen van twee woordjes (vb. ‘koek hebben’, ‘poes ook’, …).
  • De woordopbouw is vaak onvolledig (vb. ‘stoel’ = ‘toe’, ‘boterham’ = ‘bopam’).
  • Verschillende klanken kunnen nog “neuzig” zijn. Zowel orale als nasale klanken komen voor.
  • Hiernaast gebruikt het kind brabbels en éénwoorduitingen.

3 jaar

  • Het kind spreekt in zinnetjes van drie tot vijf woorden.
  • Deze zinnetjes hebben nog weinig grammaticale structuur. De opbouw van de zinnetjes wijkt nog sterk af van die van volwassenen.
  • Opvallende nasaliteit is nu meestal verdwenen. De “neuzige” klanken komen nu meestal niet meer voor.
  • 50% tot 70% van wat het kind op deze leeftijd zegt, is verstaanbaar voor anderen.

4 jaar

  • Het kind spreekt in enkelvoudige zinnetjes.
  • De zinsbouw is al beter maar er zijn vaak nog problemen met het meervoud en de vervoegingen van het werkwoord.
  • 75% tot 90% van wat het kind zegt, is voor anderen verstaanbaar. Bij ‘verstaanbaarheid’ moet u vooral denken aan het helder en duidelijk uitspreken van woorden.

5 jaar

  • Het kind gebruikt nu goedgevormde, ook samengestelde zinnen.
  • De zinslengte en woordvolgorde gaan steeds meer lijken op de taal van volwassenen, maar het taalgebruik is vaak nog concreet.
  • Meer dan 90% wat het kind zegt, is verstaanbaar.

Begrijpen door doen

Hij is 4 maanden en ligt in z’n bedje te slapen. Langzaam wordt hij wakker en laat van zich horen door een beetje gehuil. Ik ga ernaar toe en er komt meteen een brede grijns op zijn gezicht. Ik klets een eindje weg en op een gegeven moment vraag ik hem of hij zich nog moet uitrekken. Ik neem zijn rechterhandje in mijn hand en houdt het boven zijn hoofd terwijl ik dit vraag. Hij strekt direct zijn arm! Dan kijkt hij me weer aan en lacht. Natuurlijk vraag ik dan of zijn andere arm ook moet worden uitgestrekt. Ik kijk hem alleen maar aan en hij strekt zijn linkerarm en rekt deze zover hij kan naar boven. Ik moet hier natuurlijk om lachen. Een baby van 4 maanden die zich tot tweemaal toe uitstrekt omdat ik er een opmerking over maak. Heel lief lacht hij terug. Daarna zeg ik hem dat we maar naar beneden gaan, want hij is wakker genoeg en dit uurtje slaap was wel voldoende om weer energie te hebben voor een tijdje. Ik pak zijn knuffel en haal een pootje van het konijn door de ring van het speentje zodat het eraan vast zit. Ik kijk hem aan, leg de knuffel op zijn buik en vraag hem of hij de knuffel mee naar beneden wil nemen. Hij kijkt mij aan, gaat met zijn handje naar zijn buik en pakt de knuffel.

Hoezo begrijpt een baby nog niets?

Tot drie keer over reageert hij met handelen op iets wat ik zeg. Dit kan geen toeval zijn. Voor mij een bewijs dat baby’s heel veel begrijpen, alleen de mogelijkheid tot spreken nog niet hebben ontwikkeld.

Brabbelgesprek

Het gastkindje is vandaag, 19 juli, precies 4 maanden oud. Hij ligt tevreden te kijken naar mij en maakt wat geluidjes. Ik kijk hem aan en zeg iets terug: “mmmm”. Hij lacht vriendelijk naar me en laat zo weten dat hij wel in is voor een praatje. Ik herhaal het een paar keer. Hij lacht telkens als hij het geluid hoort maar kan dit zelf niet nadoen. Hij kijkt aandachtig naar mijn mond als ik “mmmm”zeg en beweegt zelf zijn hele mond op allerlei komische manieren om de lippen op elkaar te krijgen. Het lukt hem (nog) niet, maar de waardering voor mijn geluid is groot: hele lieve lachjes na elke keer als ik het zeg. Hij blijft terugkijken en laat nu een duidelijke “rrrrr” horen. Ik reageer op wat hij zegt door ook “rrrrr” te zeggen en blijf hem intussen aankijken. Hij lacht zijn allerliefste glimlach en laat zo weten dat hij dit spelletje wel kan waarderen. Hij maakt nog een keer het “rrrrr” -geluid waarop ik reageer met hetzelfde te zeggen. Hij lacht weer breeduit. Dit herhaalt zich een aantal keren en we hebben hier beiden veel plezier om. Opeens verandert de “rrrrr”tot “rrrrgggg”. Natuurlijk kan ik niet achterblijven en doe hem na. Verwondert luistert hij hiernaar. En dan ineens weer die hele brede glimlach die laat zien dat hij het met me eens is en dat we een aller-gezelligst gesprekje hebben. Met een beetje fantasie lijkt het of hij “regen” uitspreekt. Daar hoeven we vandaag niet bang voor te zijn, de zon schijnt, er hangt wat sluierbewolking en de temperatuur is gestegen tot 28 graden. Tijd om de koelte binnen op te zoeken.

Zie ook: Stimuleren van de taalontwikkeling